Johan Vanderbrugghen

DE COILLIES
kroniek van een vermissing

– roman –



VERMISSING:
het verontrustend onvindbaar zijn van een persoon of zaak.
(algemene definitie)

persoon wiens overlijden met redelijke zekerheid vaststaat maar wiens lijk niet is teruggevonden
of niet kan worden herkend, zodat er geen akte van overlijden kan worden opgemaakt.
(personen- en familierecht)



- 1971 -


zaterdag 10 juli 1971

IN DE ROOTPUT

     Een rijkswachtcombi met een dikke oranjerode streep van voor tot achter rijdt door de lange dreef naar het hof, waar maar zelden iets beweegt. Het stof waait op in het karrenspoor. Wanneer de dienstwagen in een brede beweging het erf oprijdt, stuiven de kippen verschrikt uiteen.
Vanop de brug is er een tweede wagen in aantocht, identiek aan de eerste. Ook hij neemt de afslag naar het hof. Geen zwaailichten of gehuil van sirenes.

Dit en nog andere verontrustende zaken werden op de middag vastgesteld. Wij zijn al die drukte hier niet gewoon. Al helemaal niet op het erf van Vancoillie, waar zoals gezegd zelden iets beweegt of te horen is, behalve het geloei van de koeien in de stallen.
Valère, die zien we hier op regelmatige tijden, wanneer hij voor de hoogmis of al eens op een dag in de week tot in het dorp komt afgezakt. Maar zijn huisgenoten, vooral zijn vrouw die van elders is, maar ook het jong volk dat daar rondloopt, die zijn vooral met zichzelf bezig en lijken er niet echt bij te horen. Ze doen afstandelijk, zijn mensenschuw. Ja, mensenschuw, we kunnen geen beter woord vinden.

Het was Vital Duyvetter, die zich nog maar net aan de boord van het water met zicht op het hof had geïnstalleerd op zijn visbak, aanstalten makend om zijn lijn uit te werpen, die verstrooid had opgekeken bij het horen van het gedender over de brug stroomopwaarts.

Wij hebben Vital aangehoord, hem ter verduidelijking een paar vragen gesteld, maar we zijn er niet veel wijzer van geworden. Het enige wat hij nog wist te vertellen was dat Valère plots naar buiten was komen lopen en dat hij in alle richtingen had staan wijzen en gesticuleren. Hij had ook iets geroepen. De rijkswachter, die hem vanuit het huis was gevolgd, heeft dat dan opgeschreven. En nee, hij was niet langer aan het water gebleven, want hij vond dat hij de merkwaardige feiten zo vlug mogelijk moest komen melden in De Rootput. Wij hebben hem daarvoor bedankt.

     Na de aankomst van de rit in Louchon is het Mielke Vanrespaille die het geval Vancoillie terug oprakelt. Dat het hof veel te groot is voor Valère, dat hij niets te zeggen heeft over zijn oudste. Dat die gast met het zuurverdiende geld smijt en voor de rest een echte leegloper is. Dat de dochter vies is van de beesten en zich te goed voelt voor al dat wroeten in de grond. En dan de jongste, het moet gezegd en die jongen heeft er zelf geen schuld aan, maar daar komt niet veel klank uit en als hij al eens iets zegt, is het alsof hij schrik heeft van zijn eigen stem. Nee, Valère heeft het niet getroffen met zijn kinderen. Daarover zijn we het roerend eens en dus concentreren we ons terug op de tour want morgen, op onze Vlaamse feestdag, gaat het van Luchon naar Superbagnières en Mielke heeft eens diep in de zwarte ogen van Fuente gekeken, zegt hij, en wat heeft hij daarin gelezen? Dat hij Merckx, die in de rit naar Marseilles iedereen op minuten heeft gereden, in de bergen op zijn plaats wil zetten en voor de tweede dag op rij als eerste zal boven komen. Hij, en Ocaña natuurlijk, zijn de echte kampioenen van het gebergte.
Zou Fuente het misschien weten van onze feestdag en is het daarom dat hij Merckx...? Och, we willen het niet weten.

Wij hier in café De Rootput focussen ons terug op de gebeurtenissen van deze middag. Vital belooft dat hij niet zal slapen voor hij er het fijne van weet, van Vancoillie en het bezoek van de mannen van de rijkswacht.


zondag 11 juli

VITAL

     Behalve op de stoep aan de bakkerij valt er in de straat geen levende ziel te bespeuren. Er komt een witte Toyota Celica met laagprofielbanden voorbijgereden. Als die maar niet hapert aan de nieuwe verkeersdrempel verderop, denkt Vital Duyvetter. Het is Johnny Rappoeye natuurlijk die aan het stuur zit, met zijn dwaas punkkapsel, de nieuwste mode overgewaaid uit Engeland. Vital denkt er het zijne van. Maar wat hij daarnet na de hoogmis uit de mond van Rigolle, de zoon van de kleermaker, heeft vernomen mag op zijn zachtst gezegd zorgwekkend heten.
Uiteraard kon hij niet zomaar even naar het hof fietsen en koudweg vragen wat de rijkswacht daar was komen zoeken. Valère zou hem van ver hebben zien komen. Nee, hij zou iets beters moeten verzinnen. Maar wacht eens, dacht Vital. De jongste van het hof – heet die niet Walter of zo? Hier in het dorp noemen ze hem de kolos, omwille van zijn gestalte, zijn omvang –, die is toch bevriend met de zoon van de kleermaker?
Dus had Vital zich met bekwame spoed naar de kerk begeven voor de hoogmis, postvattend op de laatste rij, zoon Rigolle in het oog houdend in geduldige afwachting tot wanneer de pastoor zijn zegen zou geven en iedereen een goede zondag wensen.

Meteen bij het verlaten van de kerk heeft Vital dan de jongen aangeklampt, is eerst over koetjes en kalfjes begonnen om dan stoemelings zijn vis uit te werpen: dat het gerucht de ronde deed dat de Vancoillies onverwacht bezoek hadden gekregen van de mannen van de rijkswacht, of hij dat wel goed had gehoord en of Simon al meer details wist. Uit de mond van de jongste misschien? 'De kolos' had hij bijna gezegd. Dat hij in ieder geval hoopte dat er daar geen ongelukken waren gebeurd, want ge wilt dat uw ergste vijand niet toewensen.
Jongeheer Rigolle heeft dan eerst schoorvoetend, daarna minder beschroomd te verstaan gegeven dat Beatrijs al enkele dagen nergens te vinden was, niet meer sedert dat feestje dat de oudste daar had gegeven voor zijn kameraden van aan de andere kant van het water en zijn nieuwe Franse vriendjes.
Veel meer had Walter niet losgelaten. Wel nog dat ze nergens een afscheidsbrief hadden kunnen vinden en dat ze ook nog geen contact had genomen met de familie.

Vital begeeft zich nu met bekwame spoed naar De Rootput. Niet dat het veel is waarover hij relaas kan geven, maar het is belangwekkend. De verdwijning van een jonge vrouw. Moet nog zeventien worden. Hij kan het niet goed vatten. Ze zullen raar opkijken.


......

SIMON

     Vital zal nu wel uitvoerig verslag staan uitbrengen aan de toog, denkt Simon. Hij zal sappige details toevoegen, waar mogelijk de fantasie van zijn publiek prikkelen en straks is heel de gemeente ermee weg: Beatrijs Vancoillie is ontvoerd, met of tegen haar zin, wie zal het zeggen, door die Franse vriendjes van haar broer naar dat andere Vlaanderen of nog verder weg.

Het was gisteren op de kop af een week geleden dat Adrien Vancoillie de bloemetjes had buitengezet op het hof. Het lawaai en geschermutsel waren tot ver in de omtrek niet onopgevallen gebleven. 's Anderendaags bleek Beatrijs spoorloos. Toch werd er pas vijf dagen later alarm geslagen. Bij de veldwachter. Door Walter dan nog wel, de schuwste van het hof. Simon moet hem bewonderen. Voor zijn moed en doortastendheid. Terwijl zijn huisgenoten heel die tijd geen vin hebben verroerd.

Als vader Rappoeye nu maar niet in De Rootput zit want die zal het weinige dat er te vertellen valt aan al die het horen wil maar al te graag aandikken met smeuïge details. Ook thuis aan tafel zal hij het relaas over de akelige verdwijning van Beatrijs nog eens moeten overdoen en Simon durft er zijn hoofd op te verwedden dat Johnny een uur later met zijn opgefokte Toyota voor de deur zal staan. Uw liefje is gaan lopen, zal hij zeggen en ik heb het u nog gezegd dat ge meer avances moet maken en Simon zal hem uitschelden voor onnozelaar en hem het huis proberen uit te jagen, want vader Rigolle moet al die intimiteiten beter niet horen.

     Simon vond dat Walter er gisteren onrustig had uitgezien. Zoals hij daar ongemakkelijk met zijn voeten stond te schuiven. Alsof hij wel zijn hart wou luchten maar vreesde om teveel details prijs te geven. Beatrijs toch. Weggelopen. Waarom? Naar waar? En dan, ge zult toch moeten terugkeren en uw vader zal lastige vragen stellen en Adrien zal u niet met rust laten, zal tegen u tekeergaan, want hij verdraagt het niet wanneer er met zijn voeten wordt gespeeld.


......

IN DE ROOTPUT

     Bij het betreden van De Rootput heeft Vital Duyvetter een prettig voorgevoel: de kerkklok heeft zonet elf uur geslagen, het is zondag en Vlaamse feestdag. Nog even wachten en straks hangt de halve gemeente hier aan zijn lippen.
We weten niet of het zo in de reglementen staat van de Landelijke Politie maar Florent Coussement, onze veldwachter, de enige ordehandhaver die onze gemeente rijk is, staat daar rijzig, stijf in zijn uniform naast een paar dorpsgenoten aan de toog van zijn koffie te nippen. Hij is de grootste van het gezelschap en doet daar duidelijk zijn voordeel mee, want hij straalt een en al gezag uit. Vital krijgt slappe knieën. Hij is rap onder de indruk van gezagsdragers, emblemen, eretekens. Dat heeft hij al van in zijn kindertijd: de blik van de heilige man, de schoolmeesters... Alles en iedereen met enig gezag boezemt hem vrees in. Aan zijn laatste werkgever heeft hij, al lange tijd voor zijn pensioen, een heuse renteneurose overgehouden.
Hij stapt op Florent toe, schudt de man van de wet schuldbewust de hand. Onnodig, maar hij denkt dat het tot de plichtplegingen behoort.Hierna schuift hij behoedzaam in de richting van Odile Rappoeye.
Vital fluistert Odile in zijn oor: “Wat doet die hier, zeg? Moet die niet mee ergens de Vlaamse Leeuw gaan zingen, de maat slaan?” Hij wenst dat het waar was.
Odile: “Wie, onze champetter?”
Vital: “Heb ik iets gemist? Heeft hij al iets losgelaten over de Coillies?”
Odile: “Nee, waarom?”
Vital: “Vraag hem eens of het waar is dat de kolos hem heeft opgezocht.”
Odile: “Vraag het hem zelf.”
Vital: “Ik durf niet, ge kent mij. Toe, Odile, vraag het hem nu maar. Dan betaal ik u straks een pint.”

Odile waagt het erop: “Florent, ik weet niet of het gepast is dat ik het u zo op de man af vraag, maar weet gij misschien al iets meer over... ge weet wel...?” Hij wijst. Met zijn verminkte rechterarm.
Coussement probeert naast de vreselijke haak van Rappoeye te kijken, naar de plaats waar de hand moet zitten... De oude Rappoeye was in de jaren na de oorlog in zijn moestuin op een obus gestoten. Odile heeft toen achter de rug van zijn vader geprobeerd de kop er af te draaien.
Met alle gevolgen van dien... Wanneer hij naar buiten gaat, schuift Odile een zwarte handschoen met opgevulde vingers over de haak, maar in zijn haast was hij het deze morgen vergeten.
De veldwachter gromt, schraapt uitvoerig zijn keel: “Wat bedoelt ge, Rappoeye? Kunt ge niet wat preciezer zijn?”
“De Coillies… de kolos…, dat gij hem gezien hebt, gesproken... vanuit uw functie misschien?”
Het is ijzig stil in De Rootput. Odile wil omkijken, Duyvetter aanwijzen, maar die port Odile ongemerkt, gemeen tussen zijn ribben.
“Dat zijn uw zaken niet. Het klopt dat het hof tot mijn circumscriptie behoort, dat het mij toekomt om mij op de hoogte te stellen van belangwekkende feiten, maar mijn ambt gebiedt mij het beroepsgeheim te bewaren.”
Gepor tussen de ribben. Odile blijft proberen: “Ja maar Florent, wij wonen hier toch ook. Wij hebben toch recht op informatie, de tip van de sluier.”
“Ja, en?”
Odile krijgt het lastig, maar kan nu niet meer terug: “Klopt het dat de kolos bij u is geweest?”
De veldwachter zucht: “Walter, zult ge bedoelen, de jongste van de Coillies. Ja, dat klopt.”
Odile, overmoedig nu, imiteert de man van de wet: “Ja, en?”
Het werkt, want Florent antwoordt: “Hij is mij bepaalde kwestieuze feiten komen melden, ja. Daarop heb ik de hogere instanties ingeschakeld.”
“Dat hebben we vernomen ja, maar is er intussen al meer geweten?”
“Er zijn personen verhoord. Er is proces-verbaal opgemaakt. Het is afwachten nu.” Coussement vindt dat het welletjes is geweest, wendt zich af en begint ostentatief in zijn koffie te roeren.
Waarop Odile zich naar Vital keert, een grimas trekt en zijn schouders ophaalt. Hij heeft zijn best gedaan.
Duyvetter, die zijn kans om heel het café te imponeren aan zijn neus heeft zien voorbijgaan, wil zich uit de voeten maken, maar Rappoeye trekt aan zijn mouw: “Zijt gij niets vergeten, Vital? Ge hebt mij een pint beloofd.”

     Op datzelfde ogenblik stopt er een witte Toyota Celica met laagprofielbanden voor de deur van De Rootput. Een vent met een opzichtige hanenkam stapt uit. Johnny Rappoeye komt zijn vader halen. Sedert Odile eens op een zondagmiddag na zijn bezoek aan het café, duidelijk met een pint teveel op, met zijn fiets in de gracht was gesukkeld en daarbij zijn goede arm op twee plaatsen had gebroken waardoor hij meerdere weken moest gaan zitten om te plassen, heeft zijn vrouw hem stante pede verboden om nog met de fiets op café te gaan. Het is voortaan ofwel met de taxi van onze zoon ofwel te voet, had ze gezegd en ze was niet meer op haar beslissing teruggekomen.
Johnny wil niet binnenkomen, wenkt zijn vader.
“Ze komen mij halen. Tot de volgende”, zegt Odile tegen niemand in het bijzonder. Hij richt zich nog even tot Vital, heft dwingend zijn gehaakte arm en zegt: “En van u heb ik nog een pint tegoed.”

     Wij hadden graag meer geweten. Over de oudste bijvoorbeeld. Wordt er over Adrien Vancoillie niet al enige tijd verteld dat hij zaakjes doet met volk uit de Département du Nord? Dat moeten die gasten zijn die hier amok hebben gemaakt op het hof. Dat hij zelf al eens over en weer rijdt? Maar is er al iets concreets, tastbaars gemeld? Bijlange niet, behalve dat hij enkele keren zou opgemerkt zijn in Werviq-Sud, ge weet wel, ginder diep in onze provincie aan de andere kant van het water.
Maar wat is het verband met zijn zuster, haar verdwijning? 't Is maar dat wie niets zinnigs te zeggen heeft, beter zijn mond houdt.


maandag 12 juli

SIMON

     Het is lang geleden dat hij hier nog langs de meersen liep waar na het roten honderden kapellen perfect in het gelid stonden te drogen. De kerkwegel, die begon aan de grens van het hof, waar nu de inrijpoort is, maakt een wijde boog langs de grote meander tot hij doelloos botst tegen de achtertuintjes en koterijen van de huizen langs de westkant van de dorpsstraat. De wegel wordt niet meer gebruikt, niet meer sedert de vlonders over de tientallen greppels tussen de meersen verdwenen zijn. Hier en daar nog ligt het hout half vergaan, verrot in het slib tussen hoog opschietend gras.

Terwijl Simon de roterij van Jules Goderis nadert – ook daar welig tierend onkruid dat de onderkant van de verroeste metalen schuifdeuren aan het zicht onttrekt – , ziet hij de Coillies, vader en oudste zoon, die een twintigtal graatmagere koeien, zwart-wit gevlekt, naar een van de weiden drijven die ze pachten van Goderis, omdat de grond daar aan de waterkant te zwaar is om er aardappelen op te kweken.

     Van achter de stallingen van het hof komt een grijze Ford Cortina, vierdeurs, de hobbelige weg opgereden. Langzaam nadert hij de kudde die even achter de roterij verdwijnt. Adrien loopt achteraan. Hij port de laatste koe onnodig hard met een stok in haar achterste. De wagen stopt. Er stappen twee mannen uit. Identiek donkergrijs pak. Ze roepen iets.
Waarop Adrien Vancoillie zich bruusk omdraait, verbaasd kijkt, aanstalten maakt om door te lopen. Een van de mannen versnelt zijn pas, komt op gelijke hoogte met zoon Vancoillie, roept voor de tweede keer en haalt iets uit zijn binnenzak. Een legitimatie? Vancoillie verstijft, laat zich meetronen naar de wagen. Portieren vallen dicht. De wagen schuift traag achteruit op de karreweg en verdwijnt achter de stallen. Valère Vancoillie heeft nauwelijks opgekeken, zag er niet eens verwonderd uit, maakt nu de prikkeldraad los van de meers van Goderis om de koeien naar binnen te drijven.

Het tafereel, een vertraagde stomme film, heeft amper een minuut geduurd. Wie waren die mannen: rijkswachters, de BOB? Er moet iets ernstigs gebeurd zijn met de oudste.

     Simon keert op zijn stappen terug. De wind komt opsteken van over het water. Vroeger, toen er nog bedrijvigheid was in en rond de roterij, begon het dan meteen vanuit de putten tot tegen en tussen de huizen van het dorp te stinken naar het rottend vlas.

- 1965 -


maandag 12 juli 1965

Benieuwd naar het vervolg?