Hugo Claus



origineel manuscript, in het handschrift van H.C.
met
 enkele  in potlood aangebrachte correcties
en
onderaan rechts de kwalificatie 'zeer schoon'

(opgenomen in de debuutbundel 'Kleine reeks', 1947)


zag een schimmel...

zag een schimmel die stond te dampen
toen de hemel het water uit zijn manen zoog
zag een zwarte wolk likken aan een regenboog
zag flamingo's, vliegende honden, hongerkampen

zag gisteren nog hoe onschuldig
het nat gazon was bespat met sprankels zon
het was alsof, het leek alsof, het kon
de iris van je ogen zijn, vermenigvuldigd,

en ik vergat ruimte, rede, tekst,
ik sloeg naar een onbestaand insect
als naar jouw beeld

sinds jou is mijn blik behekst,
heb ik nog meer versplintering verwekt
en niet één fragment geheeld

een vader...

op thomas zijn vierde verjaardag...

later, mijn jongetje, word je een man
later reikhals je als een giraffe naar het hoe en het waarom

men zal je stempelen als bagage
men zal je kwetsen om je wens en je droom
en jij zal trachten eens en voorgoed te fotograferen
het hoe en het waarom van de vrouw
die kantelt in je lakens
die zingt naarmate je ontdubbelt in haar vel
en nog later, jongetje, wordt
je leven een plakboek
maar nog lange niet, nog lange niet

Dansend of geslagen,
gevangen in de menselijke warmte gaan wij trager reeds

in de struiken van onwil, in de besmette weiden
en volgen de verminkten op de voet. Zij fluisteren.
Hun lippen drogen in de zon, de late zon.

De valavond horen wij, de dagelijkse reutel
der gehangenen horen wij,
de gevilde welp horen wij,
de brandende jood in het braambos, en de manke non,
de godvruchtige zuster van de rechter en de wulpse,
de heidenen in het park, de ravenschieters en de ridders
horen wij.

Een snavel eet uit onze mond.
Een keerkring sluit ons bloed.

En onder de linde, in de schaduw en bedauwd,
ligt de vader, niet te tornen, en
bekijkt dagen, dagen lang zijn murwe kinderen.

de doden

Alsof zij naar ons toemarsjeren
ons omsingelen en de overgave
vragen van lijf en lijk en have
zo gaan en wenden en keren

in de enge, gegrendelde kamer
grauwe soldaten, onze doden.
En wij, die hen nooit durfden noden
horen hoe hard hun gehamer

slaat en zien hoe het bloed trilt
in de tamme handen voor ons uit.
Ons bevlekte netvlies wordt dan licht.

Wij worden week, wij worden weke buit
en ons kermend verweer verstilt.
Zij komen in ons staan, als een gezicht.


dichter, schrijver, kunstschilder, theater- en filmmaker
(1929-2008)

'poëzie heeft geen normen,
ze danst op de maat van het ogenblik'


zeezucht

de goden zijn kwetsbaar
zij sterven uit
al zijn ze nog zo vruchtbaar
wij zien het gebeuren

er rest ons nog de herinnering
aan rozen, aan Ensor zijn baard
de geur van seringen
het gerucht van de ransuil
de lucht van frambozen

de Bloemencorso
een litho van Spilliaert
de Ijslandvaart

Sehnzucht?

Zeezucht



Vroeger was het schrappen en krabben op één pagina,
nu royaal op het voor mij gesneden papier door de drukkerij te Nukerke,
iets groter dan folio, en gladder dan normaal, breeduit de tekst herschreven,
drie, vier keer.
Waarom? Om hem beter te zien, beter over de bladzijde verdeeld te zien,
iets van luxe, met, wat nog erger is, iets van de status van de dichter
die op deze leeftijd wel wat materiaal mag verwerken
bij het elaboreren van zoiets definitiefs als een vers van hem.
Walgelijk. Maar als het efficiënt is: geen bezwaar.

ik dicht om te doorgronden wat de wereld vergat

een dichtbundel is een grote vuilnisbak waaruit iedereen kan putten wat 'ie wil


het gedicht als een grap die je vijf keer vertelt aan
verschillende vrienden
en waar niemand om lacht
(nog niet, denk je even)

de sporen...
van wat ik
niet optel maar durf te raden:
het verzandend verleden
vlaamsigheden
de Vlaamse dieren
het volkse in Vlaamse verhalen
vergeten tonaliteiten
ongehoorde ritmes
sterktes, directheden

het vuur en de schimmel en de wormen
die dit papier zullen vreten