06 / 03 / 2023
James Ensor
Oostendse kunstschilder - symbolisme (13/04/1860 - 19/11/1949)
schilder van interieurs, stillevens, portretten, landschappen...
een van de belangrijkste vernieuwers van de schilderkunst in zijn tijd,
maar valt niet gemakkelijk onder te brengen in één specifieke kunstrichting
volgt eerst diverse opleidingen in het vak (tekenen en schilderen),
maar is een individualist die koppig zijn eigen weg gaat
zijn meeste schilderijen zullen op diverse exposities bestempeld worden als 'meer curieus dan mooi'
krijgt pas op oudere leeftijd de waardering die hij verdient
Een korte biografische schets om de grillige ontwikkeling doorheen Ensors oeuvre beter te kunnen vatten:
Tijdens zijn opleiding, eerst in Oostende en later in Brussel, krijgt hij het vaak aan de stok met zijn leraren én geniet hij weinig waardering.
Dit maakt hem verbitterd en boos; in diverse werken zal hij deze stemming weergeven in sarcastische en satirische scènes.
Vader James Frederic, ingenieur van opleiding en door zijn zoon beschreven als verstandig ('hij was een intellectueel, iemand die meerdere talen sprak'), geraakt door de drank aan lager wal, wordt door zijn liederlijk gedrag de schande van zijn gezin en sterft een veel te vroege dood.
Ensor zal het de maatschappij, die zijn vader heeft uitgestoten, nooit vergeven en zal zijn verachting voor de goegemeente blijven uitdrukken in zijn werk.
Door het niet aflatend gebrek aan waardering voor zijn oeuvre, wordt de gespannen relatie tussen Ensor enerzijds en de vigerende kunstenaarsgroepen en critici anderzijds nog meer verzuurd.
Hij besluit om afstand te nemen van de objectieve realiteit en voortaan zijn eigen gang te gaan. In zijn creaties resulteert dit in sterk geladen beelden met de stuitende aanwezigheid van maskers, skeletten, de dood, carnaval, travestieten...
badkoets op het strand van Oostende
(1877)
Ensor is 17 wanneer hij dit schilderijtje maakt tijdens zijn drie jaar durende opleiding aan de academie in Brussel. Het zou symbool staan voor zijn eenzaamheid; men vond hem immers een rare, mensenschuwe snuiter.
Alhoewel hij zich tijdens zijn opleiding koppig toelegt op het ontwikkelen van zijn tekentalent, haalt hij op geen enkel moment een vermeldenswaardige prijs. Ontmoedigd zal hij vroegtijdig de academie vaarwel zeggen .
Op de zolder van zijn ouderlijk huis richt hij in 1880 zijn eerste atelier in.
meisje met de wipneus
(1879)
De jaren '80 zijn voor Ensor een uitgesproken donkere periode. Die sombere stemming komt het duidelijkst tot uiting in diverse werken waarin hij de sfeer van stijfheid en verveling weergeeft in de burgerlijke interieurs van die tijd.
namiddagen in Oostende (1881):
de grijze zee
(1880)
Vanuit zijn zolderkamer keek Ensor uit over de Van Iseghemlaan,
de daken van Oostende, de zee...
en hij werd gefascineerd door het licht en de kleurschakeringen van het water en de lucht.
zonsondergang
(1885)
de daken van Oostende
(1884)
bloemen
'Mietje', zuster van de kunstenaar, geschilderd in heldere en lichte kleuren.
Dit werk, naast nog andere, werd bij zijn inzending op het Salon des Beaux-Arts (Antwerpen) geweigerd en door de kunstkritiek verworpen.
(opm: dit werk zal later tot Ensors meesterwerken gerekend worden)
Het is op dat eigenste ogenblik dat Ensor zou besloten hebben om voortaan zijn eigen gang te gaan. Hij voelde zich 'bemaskerd'.
In veel van zijn latere creaties zullen gemaskerde personages opgevoerd worden (zie verder). Hiermee wil Ensor het ware, maar verborgen gelaat van zijn bespottelijke figuren aan de kaak stellen.
Satirische schets van de beau monde en dagjesmensen op het strand op een drukke zomerdag:
baden van Oostende olieverf, krijt & kleurpotlood
(1890)
olieverf, krijt & kleurpotlood
Vanaf 1885 neemt de figuur van Christus een centrale plaats in in zijn werken:
Christus bedaart de storm
(1891)
Bij een tentoonstelling van enkele van zijn werken in 1884 kreeg Ensor een zoveelste geringschattende kritiek. Even later werd een volgende inzending zelfs geweigerd.
In 'de Calvarie' zal hij deze kritiek tot op de grond afkraken. Hij figureert in dit werk als de gekruisigde Christus, slachtoffer van zoveel onbegrip.
de Calvarie
de intrede van Christus in Brussel
(1888)
(2,58m/4,31m !)
Door zijn omvang was Ensors zolderatelier niet hoog genoeg om het doek in zijn geheel te kunnen ophangen. Hij spijkerde het doek aan de ene zijde aan de muur terwijl het onderste gedeelte op de grond bleef liggen. Hij gebruikte geen tube- maar lakverf, die hij onverdund, laag per laag, in grote banen aanbracht, waarbij het schilderij telkens een weinig werd opgerold.
De intrede stelt een denkbeeldige blijde intocht van Jezus in Brussel voor. De massa lijkt de heiland op zijn ezeltje niet eens op te merken. Ze gaat op in haar eigen wereld: een hilarische mix van een carnavalesk volksfeest, een processie, een betoging en een parade van flaneurs langs de stadsboulevards.
Dit werk, een bewuste aanval op de schoonheidsconventies, een parodie op de courante stijl in de werken van zijn tijdsgenoten (zoals de 'stippeltjestechniek' (pointillisme) in het werk van de alom bewierookte Georges Seurat) zal een kantelpunt betekenen naar een nieuw concept van kunst: er is de overdrijving in de veelheid aan kleuren, de gewilde verwarring in de compositie, de totale afwezigheid van een perspectief vanuit één punt.
Het werk bevat én naar vorm én naar inhoud reeds duidelijke tekenen van het latere expressionisme.
zelfportret met bloemenhoed
(1883)
de intrige
(1890)
'Een winkel met schelpen, kant, zeldzame opgezette vissen, oude boeken, prenten, wapens, Chinees porselein... Een onoverzichtelijke mengelmoes van de meest uiteenlopende voorwerpen die altijd overhoop gehaald werd door enkele katten, luid krijsende papegaaien en een aap. Ik heb er vele uren doorgebracht... Maar tijdens het badseizoen kwamen er vaak voorname buitenlanders over de vloer: Keizer Willem I, Leopold I, de hertog van Brabant, de graaf van Vlaanderen... en dat voorname publiek vermaakte zich met de grapjes van mijn grootmoeder. Ze doste mij vaak uit in bizarre kostuums, net als haar aap... Zij was verzot op verkleedpartijen. Ik zie haar nog bij mijn bedje staan op een carnavalsnacht, verkleed als behaagzieke boerin en met een afzichtelijk masker op; ik was misschien vijf jaar, zij meer dan zestig.'