WINTERLICHT - een vergeetboek


Jeroen Brouwers (Atlas Contact, 1984 - zesde druk 2015) 


'Ik wil niet in de tijd verdwijnen,
ik verzet me tegen de definitieve vervaging,
ik heb geleefd en heb voetafdrukken nagelaten, ik was aanwezig, mijn ambitie was de dood te slim af te zijn.
Ik haast me, ik haast me.'

'Gefeliciteerd met je verjaardag, lieverd. Vergeet je niet het licht weer uit te doen als je klaar bent met schrijven?'

In dit fragment, op een van de laatste bladzijden van Winterlicht, evoceert Brouwers de niet aflatende beklemming waarmee hij, en bij uitbreiding elke naar kwaliteit en perfectie strevende auteur, te kampen heeft.: als je klaar bent met schrijven... Dit is nu net de moeilijkheid, beseft hij:

'Was het maar waar dat ik, thans nog in de fleur van mijn bestaan, het besef zou hebben klaar te zijn met schrijven...
Was ik maar gebleven wat ik was voordat mijn door onbezorgdheid en zekerheden bepaalde leven door Voorlandt werd omgeploegd...'

HET VERHAAL

     In Winterlicht maakt Brouwers, de Ik-figuur, kennis met een hem niet helemaal onbekende schrijver. Zelf is hij op dat ogenblik in zijn leven als lector werkzaam bij een Vlaamse uitgeverij. Het is in die hoedanigheid dat hij Jacob Voorlandt, die een eenzaam bestaan leidt, leert kennen. Alhoewel die lange tijd droomde ooit een meesterwerk te zullen afleveren, vielen hem nooit de verhoopte erkenning en roem te beurt die hij nochtans meende te hebben verdiend.
Wanneer Brouwers op een dag een hem toegezonden manuscript van de hand van deze Voorlandt doorneemt, meent hij te maken te hebben met een debutant...
Een jeugdig auteur die men vanwege zijn roman Onverhoorde gebeden 'een veelbelovend talent' zou noemen... Hij zou, ik 'rook' het aan het elan waarmee zijn roman was geschreven, mettertijd tot uitdieping van zijn talent komen en de schrijver worden van een groot, belangwekkend literair oeuvre... 
Jacob Voorlandt blijkt een uitgeblust aan sigaren en jenever verslaafd marginaal type te zijn, fotograaf van wolkenluchten en schrijver van romans, columns en dies meer: 
(... ik schrijf om mijn brood te verdienen en de rekeningen van mijn drankboer te kunnen voldoen, dat is alles. Mijn illusies zijn voorbij...).
Er
ontstaat een moeilijk definieerbare vriendschapsband tussen beide heren:
Ik heb hem maar kort gekend, al is 'gekend' niet eens het juiste woord: hij en ik hebben in zekere periode van ons bestaan met elkaar te maken gehad. Al voelde ik grote sympathie voor hem, toen al was hij te eenzaam en in zichzelf vergrendeld om mij, of wie dan ook, nog tot zich toe te laten.
Het is diezelfde Voorlandt die er met zijn snijdende kritiek op het uitgeversbedrijf op aanstuurt dat Brouwers een punt zou zetten achter zijn lectorschap om zich voortaan alleen nog te wijden aan het schrijven. 

     Wie enigszins vertrouwd is met het oeuvre van Brouwers heeft meteen begrepen dat ook deze roman sterk autobiografisch is. Het gaat immers over het schrijversbestaan en de onvermijdelijke kwellingen en angsten die er inherent aan zijn:
Hij moet uitstallen wat hij uit zijn kelders en onderkelders heeft opgedolven. Alles is autobiografisch..., datgene wat zich aan de nachtzijde van het bestaan voltrekt.
Uit Het verzonkene (Atlascontact, 1979), een eerdere roman, wisten we al dat zijn leven zich zou voltrekken temidden van papier (soerat-soerat), dat zijn leven zou bestaan uit papier..., dat hij bij zijn dood niets zou nalaten dan papier. Het leek een gratuite voorspelling uit de mond van een oude Indische vrouw tijdens zijn kleutertijd in Batavia.
En dus is Winterlicht een uitgepuurde en ongenadige reflectie op het schrijverschap waar het personage van Jacob Voorlandt niets anders is dan het alter-ego van de auteur, degene die staat voor zijn eigen onrust, twijfel en angsten.

THEMA'S

     Dat het in Winterlicht over het schrijverschap zou gaan, meer precies over het fatum waar elke rechtgeaarde auteur zich niet kan van losmaken, dat was het wat Brouwers zich had voorgenomen. Als een soort vervolg op De laatste deur (essay 1983) wou hij nog maar eens een traktaat schrijven over het thema, maar de tekst heeft algauw, zo beweert hij althans, de vorm aangenomen van een roman. Waar hij in De laatste deur probeert te achterhalen waarom zoveel schrijvers zich in het verleden van het leven hebben benomen, ervaart hij dat 'schrijven' voor hemzelf de enige manier is om aan die zelfmoorddwang te kunnen weerstaan. Ongetwijfeld is het net door deze ondraaglijke gedachte dat Winterlicht uitgroeide tot een roman.
Tijdens de korte periode waarin hij schrijver-fotograaf Jacob Voorlandt, zijn tegenspeler en degene in wie hij zijn eigen angsten projecteert, leert kennen, ontspinnen zich indringende gesprekken en gedachtenuitwisselingen over het schrijven, de behoefte aan erkenning en de eeuwige twijfel hierrond, over de liefde ook en exploreert Brouwers op meesterlijke wijze zijn eigen demonen, zijn angst voor het leven én voor de dood tegelijk. ('Angsten, jongen, je hebt er geen idee van', laat zijn alter-ego zich ontvallen).

Langs deze tweespraak met zijn tegenspeler, maar eveneens langs allerlei associaties en herinneringen die hierdoor worden opgeroepen, én via de beschrijving van al dan niet waargebeurde feiten (o.m. de zoektocht naar die ene fan van Voorlandt, een tocht trouwens met een ontluisterend einde), ontwikkelt Brouwers een heel palet aan thema's en subthema's die hij minutieus uitwerkt. Alle zijn ze verbonden met die ene beklemmende gedachte:
Ik van mijn kant weiger gek te worden, ik van mijn kant weiger het lot te delen van al diegenen die ik in mijn dodenboek
(*) heb beschreven. Ik moet aan het werk nu :

(*De laatste deur)

   1.  de lector en zijn pedanterie...

In de periode waarin Brouwers als lector werkzaam was in het uitgeversbedrijf ondervond hij niets dan frustratie bij het lezen gedurende meerdere jaren van al die manuscripten. De 'Literatuur' bleek geen adembenemend mooie en onbereikbaar ver boven mij verheven, godingelijke dame..., maar in mijn dromen begon ze mij te verschijnen als een steeds brutaler vrouwmens want er waren alleen maar die manuscripten het ene al onvoldragener en monsterachtiger dan het andere (en ik was de 'keurmeester', die al dat gedrochtelijks op levensvatbaarheid moest beoordelen).

Later, wanneer hij zelf actief de literatuur zal bedrijven, laat hij opmerken:
Iedere schrijver, behalve ik, gelooft in het bestaan van een 'muze': - een hem zogenaamd inspirerende ideaalgestalte waarvan hij hoopt dat zij zich ooit in een of andere 'werkelijkheid' aan hem zal manifesteren, waarna hij gelukkig zal zijn tot aan het eind van zijn leven en dus nooit meer één woord schrijft.
Maar, zo vervolgt hij: wie zijn muze ontmoet, ontmoet de dood. Er is m.a.w. geen beeldschoon meisje dat opeens komt aanbellen met een bos bloemen in de hand. Het is een illusie: ze is niet mooi en er zijn geen bloemen; het is allemaal bedrog.

Reeds bij zijn eerste kennismaking met Jacob Voorlandt zegt Brouwers:  
Mij was vrijwel ogenblikkelijk duidelijk... dat niet hij de debutant was, maar ik, - en zulks in alle facetten van mijn leven tot die datum.
En gaandeweg komt Brouwers tot het besef : 
Zo begon ik mij ten overstaan van Voorlandt te schamen dat ik in de uitgeverij was verzeild en het daarin al meer dan tien jaar had volgehouden met alle mij inmiddels onbewust aanklevende pedanterie jegens de literatuur en onverschilligheid jegens de makers daarvan... ik met mijn 'standaardbrieven'. 
Zoals elke uitgeverij hanteerde Brouwers een standaardbrief, bijvoorbeeld bij het aangeboden krijgen van ongevraagd werk:
Standaardbrief A: 'Geachte heer/mevrouw, met belangstelling hebben wij kennis genomen van uw roman/verhalenbundel/verzenbundel/essaybundel... (titel invullen). Zeer tot onze spijt moeten wij u meedelen dat wij niet kunnen overwegen uw werk in ons fonds op te nemen. Met dank voor het in ons gestelde vertrouwen retourneren wij uw manuscript per separate post en verblijven inmiddels, met gevoelens van hoogachting en vriendelijke groet.'
Er was, in geval de schrijver zich in zijn begeleidende brief ongepaste frivoliteiten jegens het heilige ambacht had gepermitteerd, een gestrengere versie van Standaardbrief A: 
Zo vervielen de aanvangswoorden 'met belangstelling'. Uit de tweede zin verdween de frase 'zeer tot onze spijt', zoals ook het werkwoord 'moeten' en het werkwoord 'kunnen', welke beide zo getuigden van gewetensvol beraad gevolgd door met leedwezen gevoelde overmacht...

   2.  de debutant schrijver... 

Tijdens zijn kortstondige kennismaking met Jacob Voorlandt zal de Ik-figuur beslissen om de uitgeverswereld te verlaten en zich voortaan alleen nog te bekwamen in het schrijverschap: 
Ik was toen in mijn incubatietijd, tussen nietschrijver zijn en schrijver worden, de zweer van het schrijverschap stond op barsten.
En daarbij vinden we volgende droomnotitie: 
... begin ik mij bewust te worden van de haast die ik heb. Ik voel mij van mezelf vervreemden ('allerlei angst'. Kom toch snel nu, je moet nu echt heel gauw komen. Ik zit onder de onrust-, angst- en emotie dempende pillen...

Dat hij grote en specifieke ambities koestert moge blijken uit zijn intentie zeker niet te zullen schrijven om jongemeisjesharten sneller te laten kloppen, nee:
Ik schrijf om mezelf te oefenen in schrijven, in de hoop deze kunst ooit onder de knie te zullen krijgen, waarna ik zal schrijven uit het diepst van mijn verachting en haat voor u, het mensdom en het bestaan. 

   3. droomnotities...

Veel van mijn literaire werk is voortgekomen doordat ik het eerst heb gedroomd... Ik droom geen 'verhalen'... Mijn dromen bestaan uit 'teksten': daar waar ik ben als ik slaap ligt een boek open en mijn droom bestaat eruit dat ik lees wat dat boek mij te lezen geeft...
En dan heeft hij het over verschillende lagen van onderbewustzijn, die hij vergelijkt met kelders: 
Die onderkelder is nog geheimer dan de kelder zelf, maar soms is het geritsel uit de onderkelder te horen... waarin alleen maar schaduw is... (...) Ik blijf lezen totdat er in de tekst witte, wolkachtige vlekken ontstaan die, naarmate ze zich uitbreiden, mij het lezen ten slotte onmogelijk maken.
En dan noteert hij, om het later in een boek te kunnen verwerken, wat hij 'gelezen' heeft in een aantekenschriftje dat steeds in handbereik ligt. De fragmenten die hij nooit of nog niet heeft gebruikt noemt hij zijn 'schaduwoeuvre'. 
Hij besluit deze beschouwing door te stellen:
Hij (de auteur) moet niet 'verhalen' vertellen, hij moet uitstallen wat hij uit zijn kelders en onderkelders heeft opgedolven. ALLES is autobiografisch, ook het niet-biografische: datgene wat zich aan de nachtzijde van het bestaan voltrekt.

   4. die beklemmende eenzaamheid...

Het enige 'concrete' dat ik mij van Voorlandt herinner... is: dat hij eenzaam was, onoverbrugbaar, grenzeloos, totaal.

   5. het bedrijven van de literatuur en het lot dat men niet kan ontlopen...

Wie wil schrijven moet uitsluitend schrijven... en voor niets anders beschikbaar zijn... en het beschouwen als zijn lot dat hij niet kan ontlopen

      1) angsten jongen, je hebt er geen idee van (angst voor de dood - om niet het perfecte te kunnen afleveren - voor onvoldoende erkenning - om vergeten te worden):

Over zijn dodenboek, waaraan hij meer dan 10 jaar had gewerkt, en wat dit met hem had gedaan, laat Brouwers zich ontvallen:
Er was een ruïne in mij achtergebleven, waar de wind doorheen bleef huilen, bewoond door geesten die door mij waren opgeroepen en voorlopig niet meer gingen slapen, - men waagt zich als levende niet ongestraft in het oord van de dood. Angstvisioenen, angstgedachten... Waar in MIJN leven gebleven...?

En bij het mijmeren over Voortlandts wolkenfoto's:
Laat ik mij toch haasten! Ik moet niet zoveel tijd verdoen met staren. Wat zweept mij voort? De angst voor ook mij onmiddellijk bij mijn dood, of zelfs al eerder, ten deel vallende vergetelheid... Ik moet onverpoosd en haastig blijven werken aan de boeken die ik mij had voorgenomen te schrijven: misschien dat na mijn dood één van die boeken mijn naam voor enige tijd bestendigt, dit is: het feit bewijst dat ik 'aanwezig' ben geweest.
En verder:
(...) voorbestemd om definitief te worden vergeten, zoals dromen die niet worden opgeschreven of zoals voorbijdrijvende wolken... Deze angst is mijn leven gaan bepalen.

en Jacob Voorlandt, in het vooruitzicht van zijn levenseinde, over zichzelf: 
Dat is een heel goede en toepasselijke titel. Hier ligt de schrijver van 'Onverhoorde gebeden'. Dat mag op mijn grafsteen, het is de titel boven mijn eigen leven waarin mij dunkt van alles is afgesmeekt dat onverhoord is gebleven.

Brouwers refereert nog even naar de tijd, toen hij zijn eerste boek had geschreven: 
Mijn roman werd mij al door tal van uitgevers per post geretourneerd, zodat het manuscript ervan, voortdurend op reis... een steeds troostelozer aanblik was gaan bieden, dat was de aanblik van : misluktheid, ongetalenteerdheid, overbodigheid, - het Niets. 
En later:
Geweigerde..., onafgemaakte..., vernietigde manuscripten, - waar is het door mij geschreven onvergeetbare boek? Ik heb haast, ik ben ziek van angst, ik krijg het niet uitgelegd. Dat boek bestaat klaarblijkelijk in mij, ergens.

En tijdens het schrijven aan het manuscript van Winterlicht is er niet meer de publiceerangst op zich, maar een andere: 
Aangevreten door de nooit aflatende twijfel aan de kwaliteit van eigen werk, die nooit die staat van voortreffelijkheid bereikt die je voor ogen stond toen je eraan begon.
Om die angst te illustreren beschrijft hij een scene waarbij de geliefde/de muze vanaf een balkon bundels papier naar beneden gooit, die in duizenden velletjes uiteen vallen en de ik-figuur (Brouwers), die terzelfdertijd de oude man (Voortlandt) is, deze teksten moet proberen te lezen: 
Maar zodra ik, in de gestalte van de oude man, wil beginnen te lezen, lost de tekst zich op en blijken alle vellen blanco te zijn. 'Dit is jouw literaire oeuvre', zegt de man tegen mij, maar ik ben zelf die oude man, tegelijkertijd ben ik ook mezelf.

En in verband met de publiciteit die Brouwers toch meerdere keren te beurt is gevallen, laat hij zijn alter-ego volgende cynische uitspraak doen:
Moet ik soms op de televisie de markante grijsaard uithangen, in een programma van een of andere totebel die niet eens weet of ze een boek goed in haar handen houdt of ondersteboven? Waarover zou ik mij mogen laten interviewen? Over alles, als het maar niet over literatuur gaat. Wie mij wil kennen, moet mijn boeken lezen. Ik wil erkenning op grond van de kwaliteit van mijn literaire werk.

      2) angst voor de ouderdom en de dood:

Brouwers is op bezoek in het zorgcentrum 'Winterlicht' waar Jacob Voorlandt al enige tijd verblijft:
(...) Alle bewoners verbleven hier achter de laatste deur van hun leven.
Bij het passeren langs de creatieve ruimte maakt hij volgende bedenking: 
Hier was men lekker creatief en artistiek bezig in afwachting van het zoeven van de zeis, oude mensen teruggeleid naar hun kleuterjaren, hier ontstond het nutteloze Niets... Niemand sneed zichzelf een oor af, niemand zette het pistool tegen zijn kop... We waren in de wachtkamer der afgeschrevenen.

En bij de dood van Voorlandt bedenkt hij volgend 'requiem':
Dat je alle materiële goederen hebt en wint bij de Monopolie. (...) Mogen allerlei hemelgodinnen je begeleiden op je laatste tocht, beste Jacob...maar ook: Ik gun je eeuwig rust, en dat je nooit moge reïncarneren, zeker niet als schrijver.

WINTERLICHT: EEN PERSOONLIJK COMMENTAAR

     Wie Brouwers al te letterlijk neemt, zou haast hopen zelf nooit het talent te bezitten om als schrijver door het leven te moeten gaan. Hij zou immers maar eens tot het besef moeten komen dat er niet te ontlopen valt aan het lot, dat hij zijn dagen zou moeten slijten in grote eenzaamheid, angst en twijfel... Uiteraard weet wie enigszins vertrouwd is met het oeuvre van deze auteur, dat hij niet zwicht voor enige overdrijving en theatraliteit. Werd dit hem immers niet reeds verweten in zijn eerste twee Indiëromans? (Het verzonkene en Bezonken rood). Zijn antwoord was simpel: Ik heb een roman geschreven.

We mogen zonder de minste twijfel aannemen dat, zoals eerder geschreven romans, ook Winterlicht een mix is van fictie én autobiografische elementen. Zelfs indien wordt aangenomen dat hij graag overdrijft, toch kunnen we niet anders dan stellen, daar waar Brouwers als geen ander zijn eigen gedachtekronkels en emoties meedogenloos en tot op het bot fileert, dat hij een begenadigd schrijver is, iemand die grote literatuur bedrijft.

Het klinkt dan ook vreemd in de oren wanneer juist hij, de auteur die al bij het verschijnen van Winterlicht (1984) enige vermaardheid bezit, schrijft: ik heb geleefd en heb voetafdrukken nagelaten, ik was aanwezig... (voor alle duidelijkheid: dit was niet bedoeld als een vaststelling maar als een door eeuwige twijfel geuite 'onverhoorde' wens) en... Ik schrijf om mezelf te oefenen in schrijven, in de hoop deze kunst ooit onder de knie te zullen krijgen... Hoe moet een debutant schrijver zich daar dan bij voelen, vraag ik me af. Het klinkt pas echt pedant wanneer hij voorgaande cursief gezette zin vervolledigt met: waarna ik zal schrijven uit het diepst van mijn verachting en haat voor u, het mensdom en het bestaan. Hij gebruikt trouwens de term 'pedanterie' om zijn houding te benoemen die hij tijdens zijn lectorschap aannam tegenover de vele auteurs die hem hun 'onvoldragen en monsterachtige' manuscripten toezonden.

     Met Winterlicht, een vergeetboek schreef Brouwers het noodzakelijke vervolg op zijn 'dodenboek' (De laatste deur, 1983), essay waarin hij de zelfmoord en de mogelijke motieven daarvoor beschrijft onder een aantal Nederlandstalige schrijvers. De ondraaglijke gedachte dat schrijven voor hemzelf de enige manier is om aan diezelfde zelfmoorddwang te kunnen weerstaan lijkt me dan ook het leidmotief:
Ik van mijn kant weiger gek te worden, ik van mijn kant weiger het lot te delen van al diegenen die ik in mijn dodenboek heb beschreven. Ik moet aan het werk nu.

     Brouwers vat heel zijn persoonlijke tragiek rond het schrijverschap in een droomnotitie waarmee hij zijn boek begint. hierin schrijft hij over de laatste levensuren van Vincent Van Gogh: 
Het laatste dat Van Gogh schilderde, voordat hij, ten prooi aan eenzaamheid, drank en krankzinnigheid, in het hart van de zomer, omringd door zonbeplaste korenvelden ergens in Frankrijk, het pistool op zich richtte, was een klad zwarte vogels... Hij had haast, hij had haast, hij wist dat het schot nu spoedig zou afgaan.
en
Hij stierf als een genie dat in een paar kwartier een uit niets dan onvolmaaktheden bestaand volmaakt schilderij kon maken...

     

'De wereld kan verdeeld worden in mensen die schrijven en mensen die niet schrijven. Mensen die schrijven vertegenwoordigen de wanhoop en mensen die niet schrijven keuren dit af en geloven dat zij een grotere wijsheid bezitten - en toch, als zij konden schrijven, dan zouden zij hetzelfde schrijven. In de grond zijn allen even wanhopig, maar wanneer men niet de kans heeft door zijn wanhoop groot te worden, is het niet de moeite waard zijn wanhoop te laten blijken.
Is dit wat het betekent de wanhoop te hebben overwonnen?'

(Soren Kierkegaard, filosoof en cultuurcriticus)

(voorwoord bij De Zondvloed (Brouwers, 1988), opvolger van Winterlicht)